-
1 donner un coup de nez
уст.Dictionnaire français-russe des idiomes > donner un coup de nez
-
2 coup
mcoup d'audace — см. acte d'audace
- coup bas- coup dur- coup sec- bon coup- à coup- à coups- du coup -
3 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
4 donner
vdonner chasse... — см. donner chasse
donner une gratte à qn... — см. donner une gratte à qn
si on lui en donne long comme un doigt, il en prend long comme un bras — см. si on lui en donne long comme un doigt il en prend long comme un bras
donner le pas à... — см. donner le pas à... sur...
donner la question à... — см. mettre à la question
donner une salade à... — см. passer une salade à...
-
5 donner
v. (lat. donare) I. v.tr. 1. давам; donner qqch. давам нещо; donner son opinion давам мнението си; 2. произвеждам, раждам (за нива и др.); 3. дарявам, подарявам; посвещавам, жертвам; donner son cњur (а qqn.) посвещавам сърцето си на някого; 4. надарявам (с качества и др.); 5. продавам; donner qqch. contre, pour de l'argent давам, продавам нещо; 6. отпускам (сума и др.); 7. представям, давам, играя (пиеса); 8. предоставям; donner une propriété а gérer предоставям имение за управление; 9. удрям, нанасям (удар); налагам (бой); 10. докарвам, донасям (писмо и др.); 11. хвърлям, правя (сянка и др.); 12. предлагам; voulez-vous donner des sièges aux invités? бихте ли предложили столове на гостите?; 13. доставям; 14. издавам (документ, присъда); 15. излагам, представям (подробности, описание и др.); 16. плащам, заплащам; combien donne-t-il а ses ouvriers? колко плаща на работниците си?; 17. жертвам (живот, пари); 18. казвам, изказвам (мнение и др.); 19. създавам, причинявам (мъка, болка и др.); 20. придавам (вид и др.); 21. поверявам; 22. уреждам, устройвам (забавление и др.); 23. подавам; donnez-moi du pain подайте ми хляб; 24. раздавам; donner des cartes aux joueurs раздавам карти на играчите; 25. протягам, предлагам; donner le bras а qqn. протягам ръка на някого; 26. посочвам; donner l'heure exacte посочвам точния час; 27. заразявам, предавам болест; il lui a donné son rhume той го зарази с хрема; 28. издавам, предавам; donner un voleur а la police издавам крадец на полицията; 29. кръщавам; donner un nom а un enfant кръщавам (давам име на) дете; 30. donner (+ inf.) възлагам; donner une tâche а exécuter възлагам задача за изпълнение; 31. публикувам; il donne un roman par an той публикува по един роман на година; 32. donner а предизвиквам; donner а rire предизвиквам смях; 33. нанасям; donner un coup нанасям удар; II. v.intr. 1. удрям, блъскам; 2. нападам, нахвърлям се върху; l'armée va donner армията ще атакува; 3. критикувам; 4. гледам, обърнат съм (за врата, прозорец и др.); 5. давам; qui donne aux pauvres, prête а Dieu който дава на бедните, дава на Господ; se donner отдавам се; se donner la main подавам си, протягам си ръката; se donner un air, une contenance придавам си вид, парадирам. Ќ donner а connaître уведомявам; donner а entendre давам да се разбере; donner а la côte мор. засядам на бряг; donner acte а qqn. (de qqch.) разгадавам истината; donner а penser, а songer, а réfléchir създавам грижи, безпокойство; donner а qqch. удрям се в него; donner assurance de уверявам, потвърждавам; donner а tout залавям се за различни работи, без да завърша нито една от тях; donner atteinte причинявам щета; donner (s'escrimer) du bec et de l'aile защитавам се упорито; donner l'alarme предвещавам (съобщавам) опасност; s'en donner par les babines добре похапвам; donner un (le) bal а qqn. бия, удрям някого; donner douze balles dans la peau разстрелвам някого; donner au but попадам в целта; оцелвам; donner beau jeu а qqn. давам някому случай да използва нещо; donner carrière давам воля, давам свобода; donner chez qqn. посещавам често някого; donner congé а qqn. уволнявам, изпъждам някого; donner cours а ses larmes, а sa joie, а sa colère разплаквам се, зарадвам се, разгневявам се; donner dans l'њil а qqn. харесвам се някому; donner dans les yeux de (а) qqn. хвърлям прах в очите на някого; donner dans une passe, dans un port мор. влизам в канал, в пристанище; donner des éperons а un cheval, donner des deux пришпорвам кон; donner gages de поръчителствам за; donner du cњur, du courage ободрявам; donner du cor свия с рог; donner de cul et de tête правя всичко, за да успея; donner du fil а retordre а qqn. създавам големи грижи, безпокойствие някому; donner de jour излагам на светлина; donner du nez en (а) terre търпя неуспех; donner et retenir ne vaut погов. не е добре да се задържа нещо, което е вече дадено; donner jour а qqn. определям някому ден за свиждане; donner jour а qqch. създавам нещо; donner l'être, le jour, la vie а раждам; donner la bride отпущам юздата; donner la comédie ставам за смях на хората; donner la main а qqn. помагам някому; donner la mort а qqn. убивам, умъртвявам някого; причинявам голяма болка някому; donner la vie а qqn. помилвам някого; връщам някого към живот; donner le baptême а un enfant кръщавам дете; donner le bonjour, le bonsoir казвам (пожелавам) добър ден, добър вечер; donner le change въвеждам в заблуждение; donner le coup de fer изглаждам (дреха); donner le salut а qqn. поздравявам някого; donner le viatique причестявам някого преди смъртта му; donner lieu, matière, sujet а давам повод, причина за; пораждам; donner naissance пораждам; donner prise издавам слабото си място на противник; donner sa mesure показвам какво мога, проявявам се; donner sa tête а couper залагам главата си; donner sur un danger мор. натъквам се на опасност; donner tard, c'est refuser погов. не дадеш ли навреме, все едно, че не си дал; donner tête baissée (tête basse) dans отдавам се изцяло на; donner tort а qqn. казвам някому, че няма право; осъждам; donner tout au monde давам мило и драго; donner un bon (un mauvais) tour а представям нещо под добър (или лош) външен вид; donner un coup de main, un coup d'épaule помагам; donner un coup de pied ритвам някого; donner une baie разправям бабини деветини; donner une chasse а qqn. разг. смъмрям някого; donner une couche а qqch. мажа, намазвам (боядисвам с боя) нещо; donner une poignée de main а qqn. ръкувам се с някого; en donner d'une, en donner d'une bonne, en donner а garder, en donner de toutes les couleurs карам някого да повярва невероятни неща; en donner а qqn. измамвам някого; en donner du long et du large здраво набивам някого; la donner belle а qqn. пращам някого за зелен хайвер; le cordage donne мор. въжето се отпуска, удължава се (охлабва); le donner en dix, en cent, en mille обзалагам се десет, сто, хиляда срещу едно, че не ще отгатнете (за какво се касае); ne savoir où donner de la tête не зная кое по-напред да направя; не зная къде да се дяна; qui donne tôt, donne deux fois погов. да дадеш навреме, значи да дадеш двойно; qui mal donne, perd sa donne погов. който (раз)дава лошо ( картите), губи правото да ги дава; s'en donner вземам изобилно от нещо; ползвам се от нещо; наслаждавам се от нещо, давам си свобода; s'en donner а cњur joie много се забавлявам; наслаждавам се до насита; se donner а qqn. привързвам се към някого; se donner а tout залавям се за всичко; se donner carrière забавлявам се; отпускам му края; se donner de удрям се (с нещо); se donner des airs, se donner de grands airs придавам си важност, перча се; se donner (se flanquer, prendre) une biture напивам се; se donner une bosse de (+ subst.) забавно ми е да правя нещо; se donner du bon temps живея весело, безгрижно; se donner du mal, de la peine много се трудя; se donner en spectacle излагам се на показ; se donner garde de qqch. пазя се от нещо; se donner l'air de, se donner des airs de придавам си вид на; se donner l'air gai (l'air triste) придавам си весел (печален) вид; se donner le mot даваме си дума; se donner les violons хваля се за щяло и нещяло; se donner (se flanquer) une culotte напивам се; se donner l'honneur d'une chose приписвам си честта за нещо; se donner pour представям се за. Ќ Ant. accepter, recevoir; déposséder, enlever, exproprier, frustrer, ôter, priver, ravir, retirer, spolier, conserver, garder. -
6 coup
m1. (choc) уда́р (aussi avec violence); ↓толчо́к (poussée), пино́к (de pied) ║ ( avec bruit) стук; звоно́к (sonnerie);coup de bâton — уда́р па́лкой; coup de coude — толчо́к (↑уда́р) ло́ктем; coup de bec — клево́к, уда́р клю́вом; coup de couteau — уда́р ножо́м (ножа́); coup de griffe — цара́пина (blessure); donner un coup de poing sur la table — уда́рить <сту́кнуть> кулако́м по столу́; donner un coup de pied — дать pf. пи́нка, пнуть pf. <толкну́ть> ного́й; il donnait des coups de poing dans la porte — он бил <стуча́л> кулако́м в дверь; échanger des coups — наноси́ть ipf. друг дру́гу уда́ры, дра́ться ipf.; rouer qn. de coups — избива́ть/изби́ть кого́-л.; frapper un grand coup — си́льно уда́рить; frapper à coups redoublés — уда́рить с удво́енной си́лой; porter un coup à qn. — наноси́ть/нанести́ уда́р кому́-л.; le coup a porté — уда́р был уда́чным <реши́тельным>; cette mauvaise nouvelle lui a donné un coup fig. — э́та плоха́я но́вость яви́лась для него́ уда́ром; tenir le coup — держа́ться/продержа́ться, выде́рживать/ вы́держать; хорошо́ сохраня́ться/сохрани́ться; cela m'a fait un coup — э́то меня́ ошеломи́ло; sans coup férir — без бо́я; il a eu un coup dur. ∑ — у него́ бо́льшая неприя́тность; un coup bas (fourré)donner un (des) coup(s) — ударя́ть/ уда́рить; толка́ть/толкну́ть; стуча́ть/сту́кнуть; бить/по= (battre);
1) (boxe) уда́р ни́же по́яса2) fig. по́длый <кова́рный> посту́пок;● donner des coups de bec fig. — клева́ть ipf.coup franc sport — штрафно́й (direct) ou — свобо́дный (indirect) — уда́р;
2. (arme) вы́стрел;le coup part — гря́нул <разда́лся> вы́стрел; un revolver à six coups — шестизаря́дный револьве́р; un coup manqué — про́мах; ● faire coup double — уби́ть pf. двух за́йцевtirer un coup de canon (de fusil) — производи́ть/произвести́ вы́стрел <стреля́ть/вы́стрелить> из пу́шки (из винто́вки);
3. (action) посту́пок, де́йствие;● il est dans le coup — он в сго́воре (с +); c'est lui qui a fait le coup — э́то сде́лал он; mettre qn. dans le coupexpliquer le coup à qn. — объясня́ть/объясни́ть кому́-л., в чём де́ло;
1) (impliquer) втя́гивать/втяну́ть кого́-л. в де́ло2) (informer) вводи́ть/ввести́ в курс дела́;monter un coup — ула́живать/ула́дить де́льце fam.; réussir un beau coup — проверну́ть pf. вы́годное де́льце; tenter le coup — попыта́ть pf. сча́стья; рискну́ть pf.; il a le coup (n'a pas le coup) pour... ∑ — у него́ (не) получа́ется, ï2 — ему́ (не) даётся...; il faut marquer le coup — ну́жно отме́тить <обмы́ть> собы́тие; monter le coup à qn. — моро́чить/ за= го́лову кому́-л.; настра́ивать/настро́ить про́тив (+ G) (contre qn.); cela ne vaut pas le coup ∑ — не сто́ит рискова́ть; э́то не име́ет смы́сла; un mauvais coup — по́длость, па́кость; il est capable d'un mauvais coup — он спосо́бен на па́кость <по́длость>; c'est un coup monté — э́то бы́ло подстро́ено; il faut en mettre un coup — ну́жно принале́чь, поднату́житьсяrater son coup — просчита́ться pf.;
boire un coup de cognac — вы́пить по рю́мочке коньяка́; boire un coup de trop — вы́пить (↑хвати́ть fam.) pf. ли́шнего; avoir un coup dans le nez (l'aile) — быть под му́хой <под хмелько́м>nous avons bu un coup — мы вы́пили по рю́мочке;
5. ( fois) раз ◄pl. -ы, раз, -ам►;au <du> premier coup — с пе́рвого ра́за; ce coup-ci il faut faire attention — на э́тот раз на́до быть внима́тельным; d'un seul coup — с одного́ ра́за, одни́м ма́хом; pour le coup — на э́тот раз; pour un coup il est à l'heure — на э́тот раз он ∫ не опозда́л <во́время>; du coup je ne vous comprends pas — на э́тот раз я вас не понима́юà chaque (à tout) coup, tous les coups l'on gagne — вся́кий раз выи́грываешь;
6. pour les expressions du type un coup de... v. le nom qui suit -
7 coup
mа)il est noir de coups — он весь в синякахб) в футболеcoup bien placé [ajusté] — точный ударcoup de coin — угловой ударcoup franc direct — штрафной ударcoup franc indirect — свободный ударв) в теннисеcoup coupé — резаный ударг)coup de pied à la lune — прыжок из передней стойки назад ( в плавании)porter un coup — нанести ударon est venu aux coups — дело дошло до драки••coup de Jarnac — вероломный поступокfaire les (quatre) cent coups — предаваться излишествам; кутить; безобразничатьtenir le coup — выдерживать, проявлять стойкость; хорошо выглядетьen prendre un coup — 1) стукнуться, пострадать; не выдержать 2) испытать боль, потрясение 3) ослабеть, постаретьtous les coups sont permis разг. — всё дозволяется; беспределà coup de... loc prép — посредством, при помощиsous le coup de... loc prép — под впечатлением; под угрозойfrapper les trois coups — дать сигнал к поднятию занавеса ( во Франции)au [sur le] coup de minuit — ровно в полночьcoup de génie — гениальный ходcoup de force — 1) акт насилия; переворот 2) воен. удар крупными силамиarrêter le coup de force — предотвратить заговорcommettre un coup de force — совершить переворотmauvais coup — дурное дело, преступное делоfaire son coup — сделать своё делоle coup était fait — дело было сделаноêtre dans le coup — быть посвящённым (во что-либо); участвовать, быть заодноmanquer [rater] son coup — потерпеть неудачуmonter un coup à qn — провести, обмануть кого-либоà coups d'hommes — живой силойmettre dans le coup — привлечь, втянуть в делоen mettre [en ficher] un coup — здорово поработатьtenter [risquer] le coup — рискнуть, попытатьсяréussir son coup — добиться успеха4)tir coup par coup — стрельба одиночными выстреламиcoup de canon — пушечный выстрел••coup parti — дело, которому дан ход; дело, которое нельзя приостановить5) приступ, удар••être aux cent coups — быть в большой тревоге6) глоток••en avoir un coup dans le nez разг. — быть навеселе7)8) раз; попытка9) loc adven un coup, d'un seul coup — с одного раза, разом; одним махом; одним глоткомdu même coup — заодно, сразуà tous les coups, à tout coup — всякий раз••un coup je te..., un coup je te... разг. — то он(а)..., то он(а)...10) в конструкции (coup + предлог de + сущ.) образует выражения, обозначающие единичное действие, резкое движение, в том числе частью тела или орудиемcoup d'aile — взмах крыльевcoup de vent — порыв ветра; мор. шквалcoup de soleil — солнечный ударcoup de grisou — взрыв рудничного газаcoup de bec — 1) клевок 2) перен. колкая шуткаcoup de langue, coup de dent перен. — колкая шутка, злословиеcoup de main — 1) смелое предприятие 2) помощь 3) налёт; путч; воен. поискdonner un coup de main [d'épaule] — помочьtenter un coup de main — поднять руку на...coup d'œil — взгляд, взорcoup de scie — надпил; надрез пилойcoup de crosse — отдача ( ружья)coup de sonde — зондирование, разведкаcoup de téléphone [de fil] — телефонный звонокcoup de jeune — 1) омоложение 2) перен. обновление -
8 coup
nm. (de poing, de balai,...) ; décharge (de fusil) ; choc ; blessure ; son, bruit, (de cloche) ; mouvement ; manière, façon, doigté, geste ; action, combinaison, (dans un jeu, un marché, une tractation) ; exploit, aventure ; dce., chance ; verre (de vin) ; fois: KOU (Aillon-Vieux, Aix 0017, Albanais 001, Alex, Annecy 003, Arvillard 228a, Balme-Sillingy, Bellecombe-Bauges 153, Bellevaux 136, Billième, Bogève 217, Brizon-St-Innocent, Chambéry 025, Combe-Sillingy, Compôte-Bauges 271, Cordon 083, Flumet, Gets, Giettaz, Magland, Megève, Montagny-Bozel, Montendry, Morzine 081, Peisey 187, St-Jean-Arvey 224, St-Nicolas-Chapelle 125, St-Pierre Albigny 060, Saxel 002, Table 290, Taninges, Thoiry 225, Thônes 004, Thonon, Villards-Thônes), kô (228b, Houches), kol (Tignes), R.2. - E.: Aider, Bâton, Cou, Ecchymose, Émotion, Fois, Hasard, Labourer, Moment, Partir, Peu, Refroidissement, Soudain (002), Suite, Trait, Verre, Vers.A1) coup // choc coup reçu, traumatisme: KOU nm. (...), R.1 ; avounyon (Genève.022).A2) bon coup (pro.), gros choc, forte chute: pètâ nf. (002). - E.: Tomber.A3) coup de poing, choc reçu, gnon, contusion, bleu, bosse (à la suite d'un coup): nyon nm. (001), onyon (003, 004), R. => Bille ; bonyon (001), R. => Bugne. - E.: Meurtrissure.A4) coup de poing, de tête, de coude, de genou: borâ nf. (001). - E.: Bourrade.A5) tripotée, gifle, coup de poing: glyâsta nf. (Albertville 021).A6) volée de coups de poings: borâ nf. (021).A7) coup de bâton: bourdatchà nf. (Peisey), R. => Bourde.A8) coup de poing, soufflet: pètâ(r) nm. (001, 003 | 004, 022).A9) mauvais coup (blessure, contusion..., que l'on reçoit ; attentat, vol..., que l'on commet): mouvé kô nm. (228), môvé kou (001).B1) adv., tout d'un coup, tout à coup, soudain, soudainement, brusquement, subitement: TO D'ON KOU ladv. (001, 018, 025, 136, 153, 217, 271), to d'ou-n kou (187), to d'yon kou (290), teu d'on kou (026, 060, 081b JCH, 224, 225, Gets), (teu) d'on kô (228) ; to pèr on coup kou // hyâzho < tout par une fois> (002, 081a // 002), to pr on kou (001, 125), teu pron kô (228) ; teut à kô (228), tot à kou (017, 025, 083) ; d'on sol kou (026) ; to d'on tin (025).B2) tout par un coup, à force de faire, une fois, dans un moment, dans un instant, (annonce un évènement futur proche indésirable): to pr on kou (001), to pèr on coup kou // hyâzhe < tout par une fois> (002).B3) tout d'un coup, tout à la fois, tout en même temps, tout en une seule fois, tout d'un (seul) trait: to d'on kou (001, 025), tot à kou (001, 002), tot ê mémo tin (001).B4) tous à la fois, tous ensemble, tous en même temps: tôt à kou (001, 002), tôt êssinblyo, tôt ê mémo tin (001).B5) d'un (seul) trait, d'un seul coup: d'on kou < d'un coup> // to d'on kou < tout d'un coup>, d'on trè (001).B6) (boire) d'un (seul) trait: (à) ku sè < cul sec> (001 | Combe-Sillingy 018).B7) à coup sûr: dcho (001).B8) à tout coup, à chaque fois, à tous les coups: à to lô kou ladv. (001).B9) après coup, une fois la chose passée: apré kou (001).B10) sur le coup coup // moment, au moment même: su l'kou (001).B11) du coup, alors, en conséquence, à la suite de ça ; aussitôt, d'emblée, sur le champ: du kou (001), du kô (228).B12) du premier coup, d'emblée, sans difficulté: du promî kou (001).B13) coup sur coup, d'affilée, de suite, dans la foulée: kou chi kou (290), kou su kou (001) ; (en buvant des verres), ku su ku < cul sur cul> (018).C1) prép., sous le coup de: dzo l'kou de (001).D1) v., recevoir un ou des coups sur le nez, le visage, le museau ; mordre la poussière, mettre le nez ou le museau dans la poussière, (à la suite d'un coup, d'un choc) ; se faire gifler ; se faire coup amocher // défigurer, s'amocher, se défigurer, se casser la figure: morflyâ vi. (001).Sav. Al a morflyâ sè <il a morflé sec // il a été coup bien amoché // sévèrement défiguré> (001).D2) donner coup un coup /// une gifle // un soufflet coup sur le visage de qq., gifler ; donner des coups, défigurer, amocher: morflyâ < morfler> vt. (001). - E.: Renâcler.D3) faire coup les quatre cent coups // des coups pendables // des bêtises ignobles // les pires sottises: fére lô kat' sêê kou vi. (001).D4) donner des coups de tête dans le pis en tétant: kounyî vi. (083).--R. 2------------------------------------------------------------------------------------------------- kou < vlat. colpus < l. colaphus < g. kolaphos < gifle>.------------------------------------------------------------------------------------------------------- -
9 nez
mnez de bœuf — см. tête de mule
-
10 casser l'encensoir sur le nez
(casser l'encensoir sur le nez [тж. casser le nez à coup d'encensoir; donner de l'encensoir par le nez/à travers le visage; manier l'encensoir])кадить; грубо, неумело льститьLe bonhomme ne sentit point que je lui donnais de l'encensoir par le nez; au contraire il s'applaudit de mes paroles: tout il est vrai qu'un flatteur peut tout risquer avec les grands, ils se prêtent jusqu'aux flatteries les plus outrées. (Lesage, Gil Blas.) — Простаку было невдомек, что я ему нагло льщу; наоборот он пришел в восторг от моих слов: правду говорят, что льстец ничем не рискует у сильных мира сего, они благосклонно принимают самые преувеличенные похвалы.
Dictionnaire français-russe des idiomes > casser l'encensoir sur le nez
-
11 pied
pied [pje]━━━━━━━━━2. compounds━━━━━━━━━1. <a. [de personne, animal] foot• avoir pied [nageur] to be able to touch the bottom• « au pied ! » (à un chien) "heel!"b. ( = partie inférieure) [d'arbre, colline, échelle, lit, mur] foot ; [de table] leg ; [d'appareil photo] tripod ; [de lampe] base ; [de verre] stemc. (Agriculture) [de salade, tomate] plante. (mesure, en poésie) foot• c'est le pied ! it's brilliant! (inf)g. (locutions)► pied à pied [se défendre, lutter] every inch of the way► en pied• être sur pied [personne, malade] to be up and about2. <* * *pjenom masculin1) gén footmarcher avec les pieds tournés en dedans/en dehors — to be pigeon-toed/splay-footed
sauter à pieds joints — lit to jump with one's feet together; fig to jump in with both feet
à pied — gén on foot
traîner les pieds — lit, fig to drag one's feet
taper du pied — ( de colère) to stamp one's foot; ( d'impatience) to tap one's foot
de la tête aux pieds, des pieds à la tête, de pied en cap — from head to foot, from top to toe
avoir un pied (colloq) dans l'édition — to have a foothold in publishing
avoir conscience de là où on met les pieds — (colloq) fig to be aware of what one is letting oneself in for
animaux sur pied — livestock [U] on the hoof
3) (de colline, d'escalier) foot, bottom; ( de colonne) foot, base4) ( de meuble) ( totalité) leg; ( extrémité) foot; ( de verre) stem; ( de lampe) base; ( d'appareil photo) gén stand; ( trépied) tripod; ( de champignon) stalk5) ( plant) head6) ( unité de longueur) foot•Phrasal Verbs:••être sur pied — [personne] to be up and about; [affaires] to be up and running
perdre pied — lit to go out of one's depth; fig to lose ground
je me suis débrouillé comme un pied — (colloq) I've made a mess of it
elle joue au tennis comme un pied — (colloq) she's hopeless at tennis
faire des pieds et des mains (colloq) pour obtenir quelque chose — to work really hard at getting something
ça lui fera les pieds — (colloq) that will teach him/her a lesson
c'est le pied — (sl) ( très bien) that's terrific (colloq)
c'est pas le pied aujourd'hui — (sl) things aren't so hot today (colloq)
prendre son pied — (sl) to have a good time
mettre à pied — ( mesure disciplinaire) to suspend; ( mesure économique) to lay [somebody] off
lever le pied — (colloq) ( aller moins vite) to slow down; ( s'arrêter) to stop
* * *pje nm1) [personne] footJ'ai mal aux pieds. — My feet are hurting.
2) [montagne, colline] foot3) [verre] stem, [table] leg, [lampe] base4) (= plante) plantmettre à pied [militaire, fonctionnaire] — to suspend, [employé] to lay off
mettre qn au pied du mur [homme] — to get sb with his back to the wall, [femme] to get sb with her back to the wall
sur pied AGRICULTURE — on the stalk, uncut, (= debout, rétabli) up and about
mettre sur pied [entreprise] — to set up
Justine n'aime pas nager là où elle n'a pas pied. — Justine doesn't like to swim out of her depth.
avoir le pied marin — to have one's sea legs, to be a good sailor
faire des pieds et des mains — to move heaven and earth, to pull out all the stops
c'est le pied! * — it's wicked! *
* * *pied nm1 ⇒ Le corps humain Anat foot; avoir les pieds plats to have flat feet; avoir les pieds cambrés to have high-arched feet ou high arches; marcher avec les pieds tournés en dedans/en dehors to be pigeon-toed/splay-footed; être pieds nus to have bare feet, to be barefoot(ed); il était pieds nus dans ses chaussures his feet were bare inside his shoes; aimer rester (les) pieds nus to like to go barefoot(ed); marcher/courir (les) pieds nus to walk about/to run around bare-foot(ed); sauter à pieds joints lit to jump with one's feet together; fig to jump in with both feet; il a sauté à pieds joints dans le piège he jumped into the trap with both feet; coup de pied kick; donner un coup de pied à qn to kick sb; donner un coup de pied dans qch to kick sth; tuer qn à coups de pied to kick sb to death; casser qch à coups de pied to kick sth to pieces; écarter qch d'un coup de pied to kick sth aside; je lui ai mis mon pied aux fesses◑/au cul● I kicked him up the backside○/arse● GB ou ass◑ US; à pied gén on foot; être à pied to be on foot; aller quelque part à pied to go somewhere on foot; promenade à pied walk; randonnée à pied ramble; être aux pieds de qn lit, fig to be at sb's feet; se jeter aux pieds de qn to throw oneself at sb's feet; son chien au pied with his dog at his heels; au pied! ( ordre à un chien) heel!; bottes aux pieds wearing boots; ne plus pouvoir mettre un pied devant l'autre to be unable to go another step ou to put one foot in front of the other; traîner les pieds lit, fig to drag one's feet; ne plus tenir sur ses pieds to be about to keel over; taper du pied ( de colère) to stamp one's foot; ( d'impatience) to tap one's foot; repousser qch du pied to push sth away with one's foot; mettre pied à terre ( de cheval) to dismount; ( de camion) to get out; (de moto, bicyclette) to dismount, to get off; avoir le pied alerte to have a spring in one's step; de la tête aux pieds, des pieds à la tête, de pied en cap from head to foot, from top to toe; portrait en pied full-length portrait; statue en pied standing figure; je n'ai jamais mis les pieds chez elle I've never set foot in her house; avoir un pied dans l'édition to have a foothold in publishing; avoir conscience de là où on met les pieds○ fig to be aware of what one is letting oneself in for;2 ( d'animal) Zool gén foot; ( de cheval) hoof; Culin trotter; pieds de porc/de mouton pig's/sheep's trotters; animaux sur pied livestock on the hoof;3 (de collant, chaussette) foot;4 ( base) (de colline, falaise, d'escalier) foot, bottom; (de mât, colonne) foot, base; habiter au pied des montagnes to live at the foot of the mountains; au pied de l'arbre at the foot of the tree;5 ( de meuble) ( pris dans sa totalité) leg; ( extrémité) foot; ( de verre) stem; ( de lampe) base; ( d'appareil photo) gén stand; ( trépied) tripod; table à trois pieds three-legged table; pied de table table-leg; pied de lampe lampstand; au pied du lit ( opposé à la tête) at the foot of the bed;6 ( de champignon) stalk;8 ⇒ Les mesures de longueur Mes ( anglais) foot (0,3048 metresGB); ( autrefois) foot (0,3248 metresGB); ⇒ six;9 Littérat ( en métrique) foot;pied de col collarstand; pied à coulisse calliper rule; pied de lit footboard; pied tendre tenderfoot.pied à pied [céder, se défendre] inch by inch; être sur pied [personne] to be up and about; [affaires] to be up and running; mettre qch sur pied to set sth up; mise sur pied setting up; remettre qch sur pied [pays, affaire] to get sth back on its feet again; j'ai pied I can touch the bottom; je n'ai plus pied I'm out of my depth; perdre pied lit to go out of one's depth; fig to lose ground; lâcher pied to give up; prendre pied quelque part to get a foothold somewhere; ne pas mettre les pieds dehors not to set foot outside; avoir toujours un pied en l'air to be always on the go; être à pied d'œuvre to be ready to get down to work; je me suis débrouillé comme un pied○ I've made a mess of it; elle joue au tennis comme un pied○ she's hopeless at tennis; faire un pied de nez à qn to thumb one's nose at sb; faire un pied de nez à la tradition/aux conventions to cock a snook at tradition/at conventions; faire du pied à qn to play footsy with sb○; faire des pieds et des mains pour obtenir qch to work really hard at getting sth; ça lui fera les pieds○ that will teach him a lesson; c'est le pied○ ( très bien) that's terrific○; c'est pas le pied aujourd'hui○ things aren't so hot today○; prendre son pied○ gén to have a good time; ( au lit) to have it away◑; sortir les pieds devant to leave feet first; partir du bon/mauvais pied to get off on the right/wrong foot; mettre à pied ( mesure disciplinaire) to suspend; ( mesure économique) to lay [sb] off; lever le pied○ ( aller moins vite) to slow down; ( s'arrêter) to stop.[pje] nom masculinmarcher/être pieds nus to walk/to be barefootavoir ou marcher les pieds en dedans to be pigeon-toed, to walk with one's feet turned inavoir ou marcher les pieds en dehors to be splay-footed ou duck-toed (US), to walk with one's feet turned outle pied m'a manqué my foot slipped, I lost my footingje vais lui mettre mon pied quelque part (euphémisme) I'll kick him ou give him a kick up the backsidemettre pied à terre [à cheval, à moto] to dismountje n'ai pas mis les pieds dehors/à l'église depuis longtemps (familier) I haven't been out/to church for a long timeje ne mettrai ou remettrai plus jamais les pieds là-bas I'll never set foot there againni pied ni patte (familier) : il ne remuait ou bougeait ni pied ni patte he stood stock-still ou didn't move a musclealler ou avancer ou marcher d'un bon pied to go apacealler ou marcher d'un pied léger to tread light-heartedly ou lightlyavoir bon pied bon œil to be fit as a fiddle ou hale and heartypartir du bon/mauvais pied to start off (in) the right/wrong wayje n'ai pas le pied marin to have one's feet (firmly) on the ground ou one's head screwed on (the right way)au secours, je n'ai plus pied! help, I'm out of my depth ou I've lost my footing!avoir un pied dans: j'ai déjà un pied dans la place/l'entreprise I've got a foot in the door/a foothold in the company alreadyfaire des pieds et des mains pour to bend over backwards ou to pull out all the stops in order toa. [flirter] to play footsie with somebodyb. [avertir] to kick somebody (under the table)avoir le pied au plancher [accélérer] to have one's foot downa. [ralentir] to ease off (on the accelerator), to slow downb. [partir subrepticement] to slip offb. [fatigué] his legs won't carry him any furtherreprendre pied to get ou to find one's footing againse jeter ou se traîner aux pieds de quelqu'un to throw oneself at somebody's feet, to get down on one's knees to somebodycomme un pied (familier) [très mal]: je cuisine comme un pied I'm a useless cook, I can't cook an eggquel pied! (familier) : on a passé dix jours à Hawaï, quel pied! we really had a ball ou we had the time of our lives during our ten days in Hawaï!ce n'est pas le pied! (familier) : les cours d'anglais, ce n'est pas le pied! the English class isn't much fun!2. [d'un mur, d'un lit] foot[d'une table, d'une chaise] leg[d'une lampe, d'une colonne] base[d'un verre] stem[de champignon] footpied de vigne vine (plant), vinestock5. [mesure] foot6. TECHNOLOGIE7. LITTÉRATURE footvers de 12 pieds 12-foot verse ou line8. CUISINE9. [d'un bas, d'une chaussette] foot————————à pied locution adverbiale1. [en marchant] on foot2. [au chômage]a. [mesure disciplinaire] to suspend somebodyb. [mesure économique] to lay somebody off, to make somebody redundant (UK)————————à pied d'œuvre locution adjectivale————————à pied sec locution adverbiale————————au pied de locution prépositionnelleat the foot ou bottom ofmettre quelqu'un au pied du mur to get somebody with his/her back to the wall, to leave somebody with no alternativeau pied de la lettre locution adverbialeau pied levé locution adverbialede pied en cap locution adverbialeen vert de pied en cap dressed in green from top ou head to toe————————de pied ferme locution adverbialedes pieds à la tête locution adverbialefrom top to toe ou head to foot————————en pied locution adjectivale[photo, portrait] full-length[statue] full-size standingpied à pied locution adverbialelutter ou se battre pied à pied to fight every inch of the waysur le pied de guerre locution adverbialedans la cuisine, tout le monde était sur le pied de guerre it was action stations in the kitchen————————sur pied locution adjectivale[bétail] on the hoof————————sur pied locution adverbialeêtre sur pied [en bonne santé] to be up and aboutremettre quelqu'un sur pied to put somebody on his/her feet again, to make somebody better————————sur un pied d'égalité locution adverbiale -
12 foutre
vt. ; mettre, faire, donner, fabriquer, bricoler, (le sens de ce verbe n'a rien de trivial, il dépend du mot qui l'accompagne): FOTRE (Aix.017, Albanais.001, Annecy.003, Arvillard.228, Bellevaux.136, Billième.173, Cordon.083, Giettaz, Habère-Poche.165, Morzine, Reyvroz.218, Saxel, Table.290, Thônes.004, Thonon, Tignes, Villards-Thônes.028), fotri (Peisey.187), fot fa. (001,083), fweutre (Montagny-Bozel.026), C.1, R.1. - E.: Déguerpir.A1) fotre // ptâ foutre avà <foutre // mettre en bas: avaler (une pilule...) ; faire descendre (des animaux...) ; lancer dans une pente (des troncs...)> (001).A2) fotre // ptâ foutre amo <foutre // mettre foutre en haut = faire monter, placer // mettre foutre en amont, (des animaux...)> (001).A3) fotre // ptâ foutre ddyê <rentrer, faire rentrer, introduire> (001). A3a) s'fotre // sè ptâ foutre ddyê <se tromper, se gourer, (dans ses calculs, ses prévisions)> (001).A4) fotre // ptâ foutre ddyoo <sortir, faire sortir ; jeter dehors (qq. ou qc.> (001).A5) fotre // ptâ foutre à la peûrta <sortir, faire sortir, mettre à la porte ; jeter dehors (qq. ou qc.> (001).A3) fotre // shanpâ foutre lé <jeter, jeter au loin, mettre au rebut, aux ordures, à la poubelle... (pour s'en débarrasser)> (001,028), fotre vyà (228).A4) fotre // shanpâ foutre ê l'êê <foutre en l'air: jeter, mettre au rebut, aux ordures, se débarrasser de (qc.)> (moins fort que fotre lé) (001).A5) fotre // balyî foutre on kou <donner un coup // cogner // se cogner foutre (contre qc.)> (001,003).Sav. Fotre na brin-nâ < donner une volée de coups> (004).Sav. Fotre on kou d'pî < donner un coup de pied> (001,003).A6) s'fotre // s'balyî foutre on kou <se donner un coup, se cogner, (contre qc.)> (001).A7) s'fotre // s'balyî foutre on kou d'fozi < se donner un coup de fusil> = s'twâ d'on kou d'fozi <se tuer foutre avec un fusil // d'un coup de fusil, (volontairement ou non)> (001).A8) ê fotre on kou // s'ê balyî <en mettre un coup // s'en donner // se défoncer // se dépenser // travailler dur // trimer dur foutre pour atteindre un but> (001).A9) faire tomber à terre, jeter // mettre foutre à bas // par terre ; abattre, couper, (un arbre...) ; couper, faucher, (du foin, du blé...) ; tuer (une grosse bête: vache, cheval...) ; détruire ; (Albanais, Thônes) descendre du fenil dans la grange (du foin, de la paille, pour les bêtes)> ; démolir, détruire ; faire perdre tout courage ; couper // ôter foutre les forces, anéantir: fotre foutre ba / bâ (001,002,003,028 / 187,228), fotre à ba (004), fweutre bâ (026) ; ptâ foutre ba (001,003), betâ bâ (228).A10) tomber, faire une chute: s'fotre ba < se foutre bas> (001).A11) fotre // pozâ // ptâ foutre ptyèbà <poser par terre, sur le sol, sur le plancher> (001).A12) fotre // flyankâ foutre ptyèbà <jeter // pousser // flanquer // faire tomber brusquement (qq. ou qc.) foutre par terre> (001).A13) s'fotre // s'flyankâ foutre ptyèbà <se jeter // se flanquer // tomber foutre par terre> (001).A14) s'fotre ê l'êê <se foutre en l'air: tomber sur le dos, à la renverse ; glisser, déraper, faire une chute, tomber> (001).A15) fotre foutre ê / in foutre l'êê <renverser, faire foutre tomber // capoter, démolir (un projet) ; mettre au rebut> (001 / 228).A16) fotre // ptâ foutre sin foutre d(es)su dzeu / su dzo <renverser, chambouler, mettre foutre sens dessus dessous // en désordre, semer la pagaille> (228 / 001).A17) s'fotre // se ptâ foutre ddyê <se foutre // se mettre foutre dedans = se tromper dans ses foutre calculs // estimations // évaluations // prévisions> (001).A18) se moquer de foutre qq. /// qc., le tourner en foutre ridicule // dérision: s'fotre d' foutre kâkon /// kâkrê <se foutre de foutre qq. /// qc.> (001), s'fotre (028).Fra. Ils se moquaient de nous: i sè fotchan de no (215).A19) s'en moquer, ne pas y accorder de l'importance, s'en désintéresser, être audessus de tout ça: s'ê / s'in foutre fotre < s'en foutre> (001 / 028,228).A20) se payer la foutre figure // tête foutre de qq. ; rire au nez et à la barbe de qq. ; se moquer de qq. foutre sous son nez // en sa présence: s'fotre d'la fyola d'kâkon <se foutre de la fiole de qq.> (001).A21) fotre // shanpâ // balansî foutre u nâ <foutre // jeter // balancer foutre au nez = jeter foutre en pleine figure // en plein visage // à la face de (qq.) foutre des paroles déplaisantes mais justes et fondées> (001) = fotre // shanpâ // balansî foutre ê travé dé jansîve <foutre // jeter // balancer foutre en travers des gencives> (001).A22) fotre // shanpâ foutre d'fyon <lancer des paroles blessantes à la face de (qq.)> (001).A23) fotre // balyî foutre on-na fèchà < donner une fessée> (001).A24) fotre // ptâ foutre à bè // u bè <mettre // placer foutre au bout // au sommet (de la table)> (001).A25) fotre l'kan <décamper, déguerpir, partir> (001,004,228), fotri le kan (187), fweutre le kan (026). - E.: Chasser.Fra. Décampe: fou-me le kan (Jarrier).A26) alâ vo fére fotre < allez au diable> (001,004).A27) donner la diarrhée: fotre la rafa (001,083).A28) fotre d'kouté <économiser, ranger soigneusement, mettre en réserve> (001), fotre dè flan (173).B1) expr.: on vz y a fotu (la râklyà) < on vous l'a mise (la raclée)> (001).B2) ke s'fote <qu'est-ce que ça fout: qu'importe // qu'est-ce que ça fait> (Combe- Si.) = tou k'é pû fére < qu'est-ce que ça peut faire> (001).B3) tou k'o fotî tyè < qu'est-ce que vous faites ici ?> (peut exprimer la surprise, la désapprobation) (001) = tou k'o fassî tyè (001).B4) y è mé to foutre fé // fotu <c'est encore foutre foutu // raté // manqué foutre une fois de plus> (001, Reyvroz).--C.1-------------------------------------------------------------------------------------------------- Ind. prés.: (je) foto (001,004, St-Nicolas-Cha., Peisey.187), fotyo (228,290), fweu (026), fwo (St-Jean-Arvey.224), fwotcho (224) ; (tu, il) fo (001,003,004,017,083, 187,228,290) ; (nous) fot(y)in (001 | 290) ; (vous) fode (187), fotî (001,004, 165,218) ; (ils) fotan (028), foton (001,017). - Ind. imp.: (je) fotivou, (tu) fotivâ (001) ; (il) fotive (001), fotyéve (228), fotai (83) ; (ils) fotan (Morzine), fotchan (215), fotivô (001), fotyévan (228). - Ind. fut.: (je) fotrai (001,4) ; (il) fotrà (001,228). - Cond. prés.: (je) fotri (001). - Subj. prés. (001): (que je) fotézo (001) ; (qu'il) fotéze (001), fotisse (290) ; (qu'ils) fotézon (001), fotyissan (228). - Subj. imp.: (que je) fotissou (001). - Ip.: fo (001,003,004) ; fotin (001,003,004) ; fode (187), fotî (001,003,004). - Ppr.: fotêê (001), foti-n (187), fotyan (228). - Pp. => Foutu.--R.1-------------------------------------------------------------------------------------------------- fotre < afr. DAF.297 fotre < l. futuere < avoir un rapport sexuel avec une femme> => Puits.------------------------------------------------------------------------------------------------------- -
13 pied
mil est dans sa chemise, et la tête et les pieds lui passent — см. il est dans sa chemise
en paire de pieds — см. en paire
se retrouver toujours sur ses pieds comme un bilboquet — см. se retrouver toujours sur ses jambes comme un bilboquet
- bon pied- à pied- en pied- sur pied- le pied! -
14 bon
1. adj m; adj f - bonnequi trop se hâte en cheminant, en bon chemin se fourvoie souvent — см. plus on se hâte moins on avance
il vaut mieux avoir affaire au bon Dieu qu'à ses saints — см. il faut s'adresser à Dieu qu'à ses saints
faire ses bons dimanches de... — см. faire ses dimanches de...
les enfants s'amusent, les nourrices auront du bon temps — см. les enfants s'amusent, les nourrices ont beau temps
bonne garde — см. la garder à qn
de son bon gré — см. de son gré
bon joueur — см. la balle au joueur
les maris sont comme les melons, il faut en essayer plusieurs pour trouver un bon — см. les maris sont comme les melons, il faut en essayer plusieurs pour en trouver un bon
les bonnes nouvelles sont toujours retardées, et les mauvaises ont des ailes — см. les mauvaises nouvelles ont des ailes
un méchant ouvrier ne saurait trouver de bons outils — см. un mauvais ouvrier a toujours de mauvais outils
bon sang ! — см. coquin de sort
on fait de bonne soupe dans un vieux pot — см. c'est dans les vieux pots qu'on fait les meilleures soupes
à bon titre — см. à juste titre
de bon vie bonne fin, de bonne terre bon pépin — см. de bonne vie bonne fin, de bonne terre bon pépin
- être bon- bon ami- bon ange- bon bout- bon état- bon lieu- bon mot- bon sens- bon ton- bon vent2. adv 3. m -
15 pied
m1. нога́ ◄A sg. но-, pl. но-, -ам► (dim. но́жка ◄е►); стопа́ ◄pl. -о-►, ступня́ (plante);la pointe du pied — носо́к ноги́les doigts de pied — па́льцы ноги́;
║ (animaux):de la tête aux pieds — с головы́ до ног; Achille aux pieds légers — быстроно́гий Ахи́лл[ес]; il a les pieds plats — у него́ плоскосто́пие; un enfant pieds nus ↑— босоно́гий <босо́й> ребёнок; marcher pieds nus — ходи́ть ipf. босико́м; pieds nus dans ses pantoufles — в дома́шних ту́флях на бо́су но́гу; pieds et poings liés — свя́занный] по рука́м и нога́м; le lavement des pieds — омове́ние ног; un coup de pied — уда́р ного́й, пино́к; donner un coup de pied à qn. — дава́ть/дать пи́нка кому́-л.; пина́ть/ пнуть кого́-л.; ляга́ть/лягну́ть (d'un animal); des empreintes de pied — следы́ <отпеча́тки> ног; un valet de pied — ливре́йный лаке́й; frapper du pied — то́пать/то́пнуть [ного́й]; se jeter aux pieds de qn. — броса́ться/ бро́ситься к чьим-л. нога́м; repousser du pied — отбра́сывать/отбро́сить <отпи́хивать/отпихну́ть ного́й; ● marcher sur les pieds de qn. — не счита́ться ipf. с кем-л.; il ne se laisse pas marcher sur les pieds — он себя́ в оби́ду не даст; de pied ferme — твёрдо, уве́ренно; безбоя́зненно; avoir bon pied bon œil — быть кре́пким <хоть куда́>; un pied plat v. pied-plat; avoir pied — достава́ть/доста́ть в воде́ до дна; on a pied jusqu'au milieu de la rivière — до середи́ны реки́ мо́жно идти́ по дну; casser les pieds à qn. — надоеда́ть/надое́сть (+ D), осточерте́ть pf. (+ D); пристава́ть/приста́ть к (+ D); comme un pied — из рук вон пло́хо, ху́же не́куда; travailler comme un pied — рабо́тать ipf. из рук вон пло́хо; se débrouiller comme un pied — быть недотёпой; de pied en cap — с головы́ до ног; couper l'herbe sous les pieds — перебега́ть/перебежа́ть доро́гу; перехва́тывать/перехвати́ть инициати́ву; cela lui fait les pieds — подело́м ему́; так ему́ и на́до; э́то бу́дет ему́ нау́кой; faire du pied à qn. — жать, косну́ться pf. чьей-л. но́жки; faire le pied de grue — стоя́ть ipf., как на посту́; ↑торча́ть ipf. на одно́м ме́сте; faire des pieds et des mains pour... — лезть ipf. из ко́жи [вон], что́бы...; fouler aux pieds — попира́ть/попра́ть littér.; lâcher pied — уступа́ть/уступи́ть; отступа́ть[ся]/отступи́ть[ся]; se lever du pied gauche — встава́ть/ встать ∫ с ле́вой ноги́ <не с той ноги́>; lever le pieddes pieds de cochon — свин|ы́е но́жки (-ые копы́тца);
1) бежа́ть/с= с ка́ссой <с казёнными деньга́ми>, унести́ pf. ка́ссу <казённые де́ньги>2) тормози́ть/при=, сбра́сывать/сбро́сить газ;je n'y remettrai jamais les pieds ∑ — ноги́ мое́й там бо́льше не бу́дет; mettre les pieds dans le plat — отбра́сывать/отбро́сить вся́кие церемо́нии; ля́пнуть pf. что-л. (dans la conversation); ne pas mettre les pieds dehors — но́са на у́лицу не высо́вывать <не пока́зывать> ipf.; il m'a mis le pied à l'étrier — он руководи́л мои́ми пе́рвыми шага́ми; mettre pied à terre — слеза́ть/слезть с ло́шади, спе́шиваться/спе́шиться (d'un cheval); — выходи́ть/вы́йти (d'un véhicule); — сходи́ть/сойти́, выса́живаться/вы́садиться (d'un bateau); il ne se mouche pas du pied ∑ — его́ не проведёшь; partir du pied gauche — уве́ренно пуска́ться/пусти́ться в путь; perdre pied — теря́ть/по= по́чву под нога́ми, растеря́ться pf.; prendre pied sur la rive — закрепля́ться/закрепи́ться <обосно́вываться/обоснова́ться> на бе́регу; ne remuer ni pied ni patte — быть не в си́лах пошевели́ться; il est sorti les pieds devant ∑ — его́ вы́несли нога́ми вперёд fam.; tirer une épine du pied — выруча́ть/вы́ручить из бе́ды; se tirer des pieds — улепётывать/улепетну́ть, дать/за= дёру; une locomotive haut le pied — мане́вренный паро́воз;il y a longtemps que je n'y ai pas mis les pieds — давне́нько я там не быва́л;
la marche à pied — ходьба́; la course à pied — спорти́вная ходьба́; une promenade à pied — пе́шая прогу́лка; un coureur à pied — бегу́н; un chasseur à pied — стрело́к; sauter à pieds joints — прыгать/пры́гнуть нога́ми вперёд; il a été mis à pied ∑ — его́ уво́лили; la mise à pied — увольне́ние; traverser la rivière à pied sec — переходи́ть/перейти́ ре́ку по́суху; avancer pied à pied — отвоёвывать ipf. пядь за пя́дью; résister pied à pied — отста́ивать/отстоя́ть ка́ждую пядь;marcher à pied — идти́ пешко́м;
au pied к ноге́;║ au pied levé — без подгото́вки, с ходу́; враспло́х; répondre au pied levé — отвеча́ть/отве́тить с ходу́ <без подгото́вки>; prendre qn. au pied levé — застава́ть/заста́ть кого́-л. враспло́х в моме́нт отъе́зда <ухо́да>;l'arme au pied! [— ору́жие] к ноге́!
en pied во весь рост;un portrait en pied — портре́т во весь рост;
sur pied на нога́х; на́ ноги;mettre sur piednous serons sur pied à l'aube — на рассве́те мы бу́дем на нога́х;
1) (guérir) ста́вить/по= на́ ноги2) (créer) создава́ть/созда́ть;je ne sais plus sur quel pied danser — я уж и не приду́маю, что и де́латьretomber sur ses pieds fig. — опя́ть стать pf. на́ ноги;
2. (choses) но́жка; подно́жие, основа́ние;le pied de l'appareil de photo — штати́в <трено́жник> фотоаппара́та; le pied de la lampe — подста́вка для ла́мпы; un verre à pied — рю́мка; le pied de la montagne (de la falaise) — подно́жие <подо́шва> го́ры (ска́лы); le pied du mât — основа́ние ма́чты; le pied de l'échelle — низ [приставно́й] ле́стницы; donner du pied à l'échelle — ста́вить/ по= ле́стницу накло́нно; au pied d'un arbre — у подно́жия де́рева; le pied d'un mur — основа́ние стены́; mettre au pied du mur fig. — припира́ть/припере́ть к стене́ <к сте́нке>; le pied du lit — изно́жье крова́ти <посте́ли>; nous sommes à pied d'œuvre — мы при́ступаем [со́бственно] к рабо́те; amener à pied d'œuvre — доставля́ть/доста́вить на ме́сто рабо́тыle pied de la chaise (de la table) — но́жка сту́ла (стола́);
║ (plante) куст;un pied de vigne — виногра́дный куст; des pieds de salade — сала́тная расса́да (pour repiquer); un pied de pommes de terre — карто́фельный куст; un pied de fraisier — куст земляни́ки <клубни́ки>un pied de salade — куст сала́та;
║ ( enraciné) ко́рень;acheter le bois sur pied — покупа́ть/купи́ть лес на ко́рню; sécher sur piedvendre la récolte sur pied — продава́ть/прода́ть урожа́й на ко́рню;
1) со́хнуть/за= на ко́рню2) fig. томи́ться ipf., ча́хнуть ipf.le pied de la perpendiculaire — основа́ние перпендикуля́ра║ un pied de cordonnier — ла́пка сапо́жника;
3. (versification) стопа́ ◄pl. -о-►;un vers de 12 pieds — двенадцатисто́пный стих
4. (mesure) фут;║ un pied à coulisse — штангенци́ркуль, раздвижно́й кали́бр; ● je voudrais être à 100 pieds sous terre — я хоте́л бы провали́ться сквозь зе́млю; sur un grand pied — на широ́кую но́гу; au petit pied — в миниатю́ре; ме́лкий (minable); prendre qch. au pied de la lettre — понима́ть/поня́ть что-л. буква́льно; une armée sur le pied de guerre — а́рмия в по́лной боево́й гото́вности; sur le pied de guerre (de paix) — на вое́нный (ми́рный) лад, согла́сно <по> вое́нному (ми́рному) вре́мени; sur un pied d'égalité — на ра́вной ноге́; * ils ont été traités sur le même pied ∑ — с ни́ми обошли́сь одина́ково ║ faire un pied de nez — пока́зывать/показа́ть <де́лать/с=> носhaut de 6 pieds — высото́й <ро́стом> в шесть фу́тов
║ pop.:prendre son pied — получа́ть/получи́ть удово́льствие neutrec'est le pied — одно́ удово́льствие; красота́, блеск; кайф;
-
16 passer
vil est dans sa chemise, et la tête et les pieds lui passent — см. il est dans sa chemise
passer sous la coupe de... — см. sous la coupe de...
passer les dés — см. lâcher les dés
passer en... drôles — см. en... drôles
passer en flèche — см. en flèche
comme la frontière de Tournai, où il ne passe pas une souris qu'on ne sache combien elle a de poils — см. comme la frontière de Tournai, où il ne passe pas une souris qu'on ne sache combien elle a de poils
plus c'est gros, mieux ça passe — см. plus c'est gros, mieux ça marche
passer un suif — см. donner un suif
il n'y a que le train de marchandise que ne lui est passé dessus — см. il n'a que le train de marchandise qui ne lui est passé dessus
passer en trombe — см. en trombe
- y passer -
17 sifflet
m1. (instrument) свисто́к;le sifflet d'une locomotive — свисто́к <гудо́к> парово́за; un sifflet à roulette — свисто́к с ро́ликом; ● cela lui pend au nez comme un sifflet de deux sous — ему́ э́того не минова́тьle sifflet d'un agent — свисто́к полице́йского;
2. (bruit) свист, свисто́к; гудо́к;un coup de sifflet — свисто́к; on entendit un coup de sifflet — разда́лся свисто́к; donner un coup de sifflet — дава́ть/дать свисто́к; il s'en alla sous les sifflets — он ушёл под свист [собра́вшихся]; les sifflets du parterre — свистки́ из парте́раles sifflets d'une locomotive — свист <гудки́> паро́воза;
3.:tailler qch. en sifflet — ко́со среза́ть/ сре́зать что-л.; ска́шивать/скоси́тьen sifflet — со ско́шенным кра́ем;
4. fam. гло́тка ◄о►;● couper le sifflet
1) не дава́ть/не дать говори́ть neutre, ↑заткну́ть pf. гло́тку (+ D)2) (interloquer) ошара́шивать/ошара́шить -
18 ткнуть
-
19 condamner
vt. (un coupable, un malade...) ; réduire, (à attendre qq.) ; réprouver, désapprouver, rejeter: KONDANÂ (Albanais, Annecy, Bellecombe-Bauges, Chambéry, Saxel.002, Tignes, Villards-Thônes). - E.: Réprimander, Sanctionner.A1) condamner (en justice): balyî su condamner le nâ /// lou dai <donner (un coup) sur condamner le nez /// les doigts> vti. (002). -
20 faire
vfais ce que dois, advienne que pourra — см. advienne que pourra
se faire baiser — см. être baisé
si un autre avait fait cela, il ne serait pas bon à jeter aux chiens — см. si un autre avait dit cela, il ne serait pas bon à jeter aux chiens
ne pas faire plus de cas que de la boue de ses souliers — см. ne considérer pas plus que la boue de ses souliers
faire bourru — см. être bourru
essayer de faire passer un chameau par trou d'une aiguille — см. essayer de faire passer un chameau par le trou d'une aiguille
faire comme le chien du jardinier, qui ne mange pas de choux et n'en laisse pas manger aux autres — см. faire comme le chien du jardinier
pendant que les chiens s'entre-pillent le loup fait ses affaires — см. pendant que les chiens s'entre-grondent le loup dévore la brebis
faire chocolat — см. être chocolat
faire ce con — см. faire le con
si cela se fait, je te paie des dattes — см. je te paie des dattes
quand le diable se fait vieux, il se fait ermite — см. quand le diable devient vieux, il se fait ermite
faire une entorse à... — см. donner une entorse à...
faire le fric — см. pomper le fric
faire un gnon — см. donner un gnon
faire qch illico — см. illico
faire la java — см. être en java
faire légion — см. être légion
il ne faut jamais remettre au lendemain ce qui peut être fait le jour même — см. il ne faut jamais remettre une bonne action au lendemain
faire la loi — см. donner la loi
quand chacun fait son métier, les vaches seront bien gardées — см. chacun son métier, les vaches seront bien gardées
faire nargue de... — см. dire nargue de...
faire du noir — см. broyer du noir
faire l'objet de... — см. être l'objet de...
faire outrage à... — см. accabler qn d'outrage
se faire pincer — см. être pincé
à pis faire — см. mettre qn au pis
faire quartier à... — см. donner quartier à...
faire raison de... — см. tirer raison de...
faire rampeau — см. être rampeau
faire ribote — см. être en ribote
se faire rincer — см. être rincé
vous me faites rire, vous voulez rire — см. laissez-moi rire
faire saillie — см. être en saillie
ne faire qu'un saut de... à... — см. être en un saut de... à...
faire le simulacre de... — см. faire le simulacre de
on fait de bonne soupe dans un vieux pot — см. c'est dans les vieux pots qu'on fait les meilleures soupes
faire en trop — см. en trop
se faire une vertu de... — см. ériger en vertu
vite fait bien fait — см. vite fait
- la faire- le faire- y faire- en faire- faire ça- faire gy
См. также в других словарях:
coup — [ ku ] n. m. • colp 1080; lat. pop. colpus, class. colaphus, gr. kolaphos I ♦ 1 ♦ Mouvement par lequel un corps vient en heurter un autre; impression (ébranlement, bruit...) produite par ce qui heurte. ⇒ choc, ébranlement, heurt, tamponnement.… … Encyclopédie Universelle
donner — [ dɔne ] v. <conjug. : 1> • 842; lat. donare « faire un don » I ♦ V. tr. REM. Donner, ayant pour complément un subst. qui désigne une action, équivaut généralt au verbe d action. Donner congé (⇒ congédier) , une réponse (⇒ répondre) , un… … Encyclopédie Universelle
donner — DONNER. v. a. Faire don, faire présent à quelqu un, le gratifier de quelque chose. Donner libéralement. C est un homme qui donne tout ce qu il a. Il donne tout son bien aux pauvres. Donner quelque chose pour étrennes. Donner les étrennes. Donner… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
donner — Donner. v. a. Faire don, faire present, gratifier quelqu un de quelque chose. Donner liberalement. c est un homme qui donne tout ce qu il a. il donne tout son bien aux pauvres. donner quelque chose en estreines. donner les estreines. donner une… … Dictionnaire de l'Académie française
DONNER — v. a. Faire don à quelqu un de quelque chose, l en gratifier, lui en transmettre gratuitement la propriété ou la jouissance. Donner de l argent, une terre, une maison. Donner en toute propriété. Il lui donna une fort belle dot. C est un homme qui … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
DONNER — v. tr. Mettre à la disposition de quelqu’un, sans rétribution, une chose que l’on possède ou dont on jouit pour que lui même en ait la propriété. Donner de l’argent, une terre, une maison. Donner en toute propriété. Il lui donna une fort belle… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
coup — (kou ; le p ne se prononce pas et ne se lie pas : un kou audacieux ; coup se comporte comme loup, où le p ne se lie jamais ; au pluriel, l s se lie : des kou z audacieux ; Bèze, au XVIe siècle, remarque que le p se prononce au singulier et non au … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
donner — (do né) v. a. 1° Faire don ou donation. 2° accorder. 3° procurer. 4° causer, être cause de. 5° communiquer, transmettre. 6° donner la vie. 7° faire le sacrifice de. 8° remettre. 9° attribuer, supposer. 10° donner pour, vouloir … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
COUP — s. m. Impression que fait un corps sur un autre en le frappant, le perçant, le divisant, etc. Grand coup. Petit coup. Rude coup. Coup léger. Coup sec. Coup pesant. Coup violent. La force, la pesanteur du coup. Frapper un coup, deux coups, trois… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
COUP — n. m. Impression que fait un corps sur un autre en le frappant. Coup sec. Coup violent. La force, la pesanteur du coup. Frapper un coup ou deux coups à une porte avec le marteau. Frapper à coups redoublés. Coup d’épée, de sabre, de poignard. Coup … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
Coup de pied (catch) — Liste d attaques au catch Voici une liste des attaques au catch[1]. Sommaire 1 Chops 1.1 Backhand chop 1.2 Forehand chop … Wikipédia en Français